zondag, oktober 21, 2007

een enigsinds alternatieve huwelijksreis in West Nepal, deel 1

Dat onze ‘huwelijksreis’ van 4 weken in een erg arm, geïsoleerd en ruw deel van Nepal niet meteen de meer gebruikelijke all inclusive in Turkije zou worden, hoeft geen verrassing te zijn. We kozen voor een tocht die niet in de klassieke trekkinggidsen over Nepal staat, voor een lokale gids die eigenlijk geen gids was en voor lichtgewicht trekking om het aantal dragers tot één iemand te beperken. Hierdoor konden we vaak bij de mensen thuis eten en slapen, waardoor het contact met de lokale bevolking niet alleen vergroot maar we ook de kans hebben om een beetje geld in hun door oorlog vernietigde lokale economie te pompen. Van de weinige groepen die op sommige stukken met al hun eigen eten passeren houdt men hier niets dan jalouzie over. Makkelijk werd het zeker niet. De ‘gids’ moest meestal zelf de weg vragen, de moesson kende een late ‘gril’ en voldoende eten vinden vergde heel wat creativiteit. Op een korte tekst in 1 boek na bestaat er geen beschrijving van de tocht en de kaarten van het gebied zijn zo slecht dat we ergens onderweg besloten ze niet meer te gebruiken. Vergeet lodges zoals op de Annapurna of Everest trekking, geleidelijk stijgende en goed onderhouden paden of gevarieerd eten. Onze persoonlijke gebreken in comfort vielen echter zo in het niets bij de levensomstandigheden van de lokale mensen zelf dat we er ons zelden druk om maakten, op een paar zware momenten na. Dit verhaal is er dan ook vooral een over hoe de mensen in Jumla, Mugu en Humla trachten te overleven. Over hoe zowel interne ontwikkelingen als de globalisering een erg ingrijpende, verre van altijd positieve impact hebben. Over goed bedoelde slechte ingrepen en de enorme cultuurkloof, zelfs tussen daar en Kathmandu. Persoonlijke ervaringen zijn beperkt tot diegenen die een beter beeld over het gebied en de omstandigheden waar de mensen in leven geven. Voor wie nog meer details wilt is er nog altijd email.

Jumla is een bergdorp met de ambities van een stad. Naast een rijke geschiedenis en een asfalt landingsbaan werd dit gehucht een paar maanden terug met het nationale wegennet verbonden. Onder voorwaarde dat landslides veroorzaakt door zware regenval de weg niet blokkeren, zoals de afgelopen 2 maanden. Het aantal NGOs is niet te tellen, volgens een lokale ambtenaar zijn het er meer dan 50, in een dorp van hooguit een paar honderd huizen. Elk met zijn eigen kantoor, ‘awareness programs’ en ‘workshops’. Men lijkt wel over elkaar te rollen om hier iets te doen en toegegeven, in Jumla zelf is nog weinig te merken van de armoede die in ‘Karnali under stress’ wordt beschreven. In dit uitstekende doctoraat uit de jaren ’70 wordt in detail beschreven hoe de invoer van westerse medicijnen tot overbevolking, landschaarste en hongersnood lijdde. Nu puilt de bazaar uit van zowel lokale als ingevoerde goederen en is er net buiten Jumla zelfs een Karnali High School, de enige techische hogeschool in een gebied zo groot als België. Hogerop komen we herders tegen die nieuwe stukken steile grond bewerken dankzij nieuwe materialen. Ook een eerste pas en een vallei verder sluipt de vooruitgang binnen. Hier heeft men sinds kort electriciteit, dankzij de weg tot Jumla betere toegang tot de markt en bovendien goede kookkachels. In België maakt het misschien niet zo veel uit of je nu op gas of electriciteit kookt, maar als je weet dat de dikke rooklaag die normaal vanaf een meter hoogte een doorsnee nepalees huis verstikt tot ernstige ziektes en een veel kortere levensduur lijdt en een goede stoof bovendien minder hout verbruikt kun je dat enkel als vooruitgang beschrijven.

Hoe verder van Jumla hoe minder we van al die NGOs nog merken. Na een prachtige tocht over de Guchi Lekh (we wandelen pal op een kamlijn met uitzicht op het 3000m hoog gelegen Rara meer) komen we na 5 dagen stappen de eerste blanke medemensen tegen. Een groep jonge Duitsers uit een private bijbeluniversiteit uit Duitslan die hier iets willen doen voor de mensen, maar nog niet goed weten wat. Ik vraag me sterk af of men hier nood heeft aan een nieuwe lichting missionarissen, maar heb anderzijds wel respect voor het verhaal van John. Runde op zijn 21ste een eigen consultancy bureau in California, verlichaamde volgens eigen zeggen de amerikaanse droom maar vond te weinig voldoening in het verbeteren van grote bedrijven. Loopt hier nu op versleten schoenen een paar studentjes die Duitsland nog nooit verlaten hadden te gidsen in de hoop de roeping in hen te doen groeien.

De 200 gezinnen die tot 1975 aan het Rarameer woonden verwachten echter meer heil van een goed functionerende en rechtvaardige overheid. Een man die zijn geboorteplaats komt bezoeken vertelt onze gids hoe iedereen zonder al te veel compensatie naar het laagland werd gedeporteerd toen Rara Lake een nationaal park werd. Het wildleven zou daardoor gered worden. De jongen die in Talsa door een beer aangevallen werd zal daar niet veel boodschap aan hebben. De geïsoleerde gemeenschap die op 3000m hoge hellingen aan overlevinslandbouw deed is de shock van het leven in de hete laaglanden nog altijd niet te boven. De schamele inkomsten die de overheid aan de gemiddeld 150 bezoekers per jaar overhoudt staan in schril contrast met de onherstelbare schade voor deze mensen. Tien oorlogsjaren verder was het aantal jaarlijkse bezoekers zelfs gezakt tot 5. Andere gevolgen van die oorlog werden vrij snel duidelijk. Vernielde politieposten, opgeblazen hangbruggen en eenmaal onder de boog van Maoistenland door de totale armoede. Acht jaar nadat de Maoisten de brug over de Mugu Karnali opbliezen blijft de enige verbinding tussen Zuid en Noord Mugu een stalen kabel waar je al schommelend op een paar touwen de rivier over moet. Eenmaal daar voorbij gaat het snel achteruit. In het 1e dorp hebben ze nog zonneënergie, maar geen stromend water. In het volgende dorp is de meerderheid blootvoets en het derde dorp is een doolhof van strontstraatjes, zonder electriciteit, stoven, medicijnen en ander eten dan het weinige dat men er zelf kan verbouwen. Hoe lang de dode hond al aan de ingang van het dorp ligt te rotten weet ik niet, maar zo vlak naast de enige waterkraan van het dorp liggend zou toch iemand op het idee kunnen komen het kadaver te verwijderen. Zieke mensen zijn er anders best genoeg, de meerderheid van de mensen die we spreken vragen achter medicijnen. Sinds de Maoisten hier de plak zwaaien zijn er geen dokters of NGOs meer te zien. Een zieke baby heeft een plastic zak op haar hoofd als ‘muts’. In de winter ligt er hier zo veel sneeuw dat de vrouwen, ouderen en kinderen binnen blijven. De mannen stappen in die periode in 7 dagen meer dan 300km zuidwaarts om in India aan wegen te bouwen of in fabrieken te werken. Van een hele winter keihard werken houdt men nog geen 80euro over om daarmee voedsel en kleren in te kopen bij de terugkeer. Tot drie keer toe tracht een vrouw ons haar kleine mee te geven, in ruil voor wat geld. In één geval verstond het meisje haar moeder en begon ze heel luid te wenen, maar de moeder bleef aandringen, zelfs lachen met onze kwade reactie. Als er iets duidelijk werd tijdens onze tocht door Mugu dan is het wel de schrijnende miserie die hier heerst. Vergeet de romantische inbeelding van een traditionele maatschappij die al eeuwen dezelfde levenswijze heeft en daar gelukkig mee is. Mensen willen ziekenhuizen, schoenen, voldoende eten en als het even kan een brug om tot de markt te stappen en wat licht of een radio zou ook welkom zijn.

Een professor uit de geografie vertelde me ooit een verhaal dat men door luchtfotografie had ontdekt dat sommige boeren in Picardië midden in hun hoge maisvelden wietplantages aangelegd hadden, onzichtbaar vanop het land. In Mugu staat de mais meestal verstopt achter een gordijn van grote wietplanten. Vooral oudere mensen, zowel vrouwen als mannen rekenen hun afstanden niet in uren maar in gevulde pijpjes. Van Gum Ghadi tot Ruga is het 2 pijpjes. Veel mensen roken ganja tegen de pijn, maar zelfs die tijdelijke voldoening wordt hen op termijn dodelijk. De levensverwachting in Mugu is minder dan 50.

Als we die avond onze tent opslaan begint de late gril van de moesson ons parten te spelen. Een vuur maken wordt onmogelijk en de volgende ochtend is het nog altijd aan het regenen. We schuilen een dagje bij de familie van een herdersjongen, die toevallig langs kwam. Ons gastgezin kan ons een vuur, een dak en wat groenten aanbieden. Elders vinden we wat rijst en we delen onze meegebrachte thee, een luxe die men hier niet kent. Terwijl Fany de oudste wat engelse woordjes leert en de slaapzakken drogen kijk ik naar de regen die nu al 20u non stop valt en vraag me af hoe de mensen hier daarmee omgaan. Ik zie kletsnatte vrouwen op het veld werken. ’s Avonds verschijnen er vuurtjes in het bos aan de overkant, waar geen dorp meer is. Een oude koperen pot vol aardappeltjes wordt op het houtvuur gezet. De jongen die water moet halen is verplicht om blootvoets door het verzopen strontsteegje te gaan tot aan de kraan. Een klein kraantje. Een koperen kraantje, met daaronder een betonnen basin. Het koper blinkt nog een beetje en er komt water uit. Tot zover het bewijsmateriaal dat in Dharma het stenen tijdperk gedaan is.

Ons afzien valt in het niets bij hun leven, maar in de dagen die volgende krijgen we toch behoorlijk onze portie ellende. Na een rustdag door de regen vertrekken we in een droog intermezzo, enkel om die dag in de regen over een pas te gaan waar je normaal een prachtig zicht hebt. Na een helse afdaling over een spekglad steil pad dat soms meer iets weg had van een bergrivier komen we veel later dan verwacht uitgeput en zeer hongerig bij het vallen van de duisternis toe in een dorp. Nog een geluk dat we de strontstegen van Rimi voor het spitsuur van huiswaarts kerende buffels en schapen gepasseerd hadden. De volgende dag lijkt weer goed te beginnen maar wordt al snel de ergste dag uit de ganse 4 weken. Het begon met natte struiken die over het pad lagen, evolueerde naar landslides oversteken die nog redelijk stabiel waren, werd erger na een lunch van noedelsoep pal in de gietende regen, kwam tot angst bij het zien van vallende stenen vlak voor ons en werd er niet beter op na het oversteken van een kniediepe rivier met de botinnen aan (wat veiliger was gezien de rollende rotsblokken op de bodem). Als we die avond rond een schamel vuurtje kruipen zien we onze gids en drager voor het eerst op zoek naar wat alcohol. We besluiten niet te vertrekken voor alles droog is en de zon schijnt. Gelukkig is dat de volgende dag en de dagen nadien wel het geval. Na nog drie dagen verse landslides oversteken, doorstruiken en brandnetels proberen te vermijden en plotseling in de hitte van de erg lage vallei te stappen zijn we opgelucht om het hoger gelegen, goed bevoorraade Simikot te bereiken. De spurt van een dik uur om de 600m naar Simikot te stijgen zegt veel over hoe graag we er wouden zijn. Gelukkig zou het 2e deel van onze tocht heel wat anders worden.